1. Wat trek ik aan ?

  • ik draag comfortabele en verzorgde kledij
  • strand – en sportkledij horen niet thuis op school
  • ik draag geen ander hoofddeksel dan een muts
  • als het koud of fris is, draag ik een jas
  • juwelen draag ik niet op school omdat ze stuk kunnen gaan of zoek kunnen raken
  • speelgoed breng ik niet mee naar school

KLEDIJ

2. Ik en de weg naar school.

  • ik neem de veiligste en kortste weg van en naar de school
  • ik treuzel niet onderweg
  • ik respecteer de wegcode
  • ik gedraag me voornaam op straat
  • ik kom steeds op tijd naar school

3. Ik ben op school.

  • als ik om veiligheidsredenen een gsm nodig heb, zet ik die uit zolang ik op school ben
  • ik leg mijn gsm op de plaats die de juf of meester zegt
  • ik zet mijn schooltas op de afgesproken plaats
  • bij het tweede belteken sta ik in de rij en ik zwijg
  • ik ga in stilte met de rij naar de klas

GSM

4. Ik en de anderen.

  • ik raak een ander niet aan
  • ik pest niemand en zet ook niet aan tot pesten
  • als een leerkracht mij een opmerking geeft, luister ik beleefd, daarna is er nog tijd om mijn zegje te doen
  • als iemand anders een opmerking krijgt, bemoei ik me er niet mee

speelplaats

5. Ik op de speelplaats.

  • vechten doe ik nooit
  • ik speel binnen de witte lijnen
  • grote ballen mogen alleen op het voetbal –of basketveld
  • kaatsballen worden enkel gebruikt op de kaatsveldjes

speelplaats 2

  • afval doe ik in de vuilnisbak
  • mijn jas hang ik aan de kapstok
  • tijdens de speeltijd snoep ik niet, ook niet als er iemand jarig is.

JAS

6. Ik en mijn taalgebruik.

  • op school spreek ik alleen Nederlands
  • ik scheld nooit iemand uit
  • als ik iets vraag, zeg ik ‘alsjeblieft’
  • als ik iets krijg, zeg ik ‘dankjewel’